Proefwonen
– donderdag 2 juli 2020 –
Vijftig jaar geleden. Snelreinigen van een overhemd is niet mogelijk: “That’ll be three weeks, dearie.” Op het verbaasde “But the sign outside says 59-minute cleaners?” volgt een laconiek: “Just the name of the shop, luv.”
Deze sketch van Bonzo Band schiet mij te binnen wanneer we voor een 8 à Huit, een kleine franchisesuper, staan. Die keten ontleent zijn naam aan het dagelijks van acht tot acht geopend zijn. Het is kwart over zes, mevrouw draait nét de deur op slot. Op Marianne’s verbaasde vraag hoe dat nou zit, volgt schouderophalend dat “8 à Huit” ook maar een naam is. Gniffelend rijden we verder, al zullen we het morgen zonder ontbijt moeten doen.
De volgende dag. Twee uurtjes rijden nog, naar het zuiden. Op de hooilanden langs de route veel buizerds. In meer dan kniehoog gras stierf het hier kortgeleden nog van jong leven. In wat nu een stoppelveld is doen de roofvogels zich tegoed aan doodgemaaide reekalfjes en fazantkuikens.
Op zoek naar iets te eten vinden we een petieterig winkeltje waar de tijd heeft stilgestaan. De oude dame achter de toonbank neemt, zoals zo vaak op het platteland, alle tijd voor ons. Ze draagt een bloemetjesschort en oogt alsof ze hier al stond toen de Gaulle nog president was. Een uurtje later, na een picknick met vers brood, schaamteloos meurende kaas en fruit dat zó van de boom lijkt te komen, gaat het verder. Over haast verlaten landwegen met hier en daar een déjeuner-stil dorpje. Steile, beboste hellingen met een enkel weiland veranderen langzaamaan in zachte glooiingen met wijnbouw. Het beetje grasland dat resteert wordt handmatig gehooid. Zwaar werk, maar een idyllisch plaatje.
Pas bij Bergerac met zijn vliegveld komen we in iets drukker verkeer.
Nog een halfuur naar het tweehonderdvijftig jaar oude huis waarin we gaan proefwonen. De flink uit de kluiten gewassen sleutel die we bij ons hebben lijkt al even oud. Ik probeer me het gezicht van de slotenmaker waar we ooit een kopie van de sleutel zullen bestellen voor te stellen en barst in lachen uit. De opluchting is groot nu we, na het afvallen van de laatste kanshebbers, naar het huis gaan waarvoor we misschien zullen kiezen. Ook al waren het vijf plezierige maanden in de gehuurde gîte, op die plek The Fool on the Hill uithangen is niet waarvoor we naar Frankrijk zijn gekomen.
Wanneer we Issigeac binnenrijden valt een verweerde muurschildering op, ooit aangebracht als reclame voor brillantine. Dat geparfumeerde goedje, zo vet als wagensmeer, moest het haar van mannen laten glanzen. Het was populair tussen de Eerste Wereldoorlog en de Flower Powertijd. Opgeslagen tussen onze spullen in Nederland moet zelfs nog een potje van dat spul liggen.
Wanneer we de auto parkeren om een paar foto’s te maken klinkt vanachter een tuinhek een vriendelijke stem: “Est-ce une voiture électrique?” Een man van in de negentig wil alles weten over onze auto, onze hond en wat wij in hun stadje komen doen. Hij spreekt voortreffelijk Engels. Schikt het misschien wanneer hij Engels spreekt en wij Frans? Weten we wel dat hier op zondag de leukste markt van de wijde omgeving is? Hebben we misschien interesse in het huis? Zijn vrouw, die erbij is komen staan, en hij denken naar Parijs te verhuizen maar zullen eerst dit huis moeten verkopen. Het is majestueus maar niet wat wij zoeken, nog afgezien van de paar ton dat het boven ons budget ligt. Maar de markt zullen we bezoeken, beloven we bij het afscheid. Wát een leuke mensen!
Nog maar tien minuten, terwijl we het kasteel van de Duc de Lauzun, een schilderachtige figuur uit de tijd van Lodewijk XIV, passeren. Wat mogelijk ons huis wordt was ooit, zo gaat tenminste het verhaal, huisvesting voor zijn landarbeiders. Vroegere bewoners van het huis moesten het tot in de jaren ‘70 stellen zonder wc, elektriciteit of zelfs maar stromend water, en woonden met de koeien onder hetzelfde dak. De eigenaar van de zonnebloemvelden die grenzen aan de tuin bij “ons” huis, het boerderijtje waarover we in “Gezwijnd” en “Over lieve mensen en een paar huizen” al vertelden, heeft als kind op het kasteel gewoond.
Eerst maar eens opruimen. Overal in huis liggen glassplinters. In de twee maanden dat Frankrijk op slot zat is er hier en daar ingebroken in leegstaande tweede huizen, zo ook hier. Behalve de kapotte ruit is er vooral braakschade aan luiken en deuren. Maar ondanks dit alles is het fijn om hier weer te zijn.
Wanneer we om het huis lopen vallen de pigéonniers op: vlak onder de dakrand zijn in de muur openingen uitgespaard om duiven te laten nestelen. De jacht was ooit aan de adel voorbehouden, dit was voor armen de manier om aan eieren en duivenvlees te komen. Dat duiven ook nu nog worden gegeten blijkt wanneer we zondag in alle vroegte met Pluto door het bos wandelen. Daar stuiten we op een palombière, een eeuwenoud instrument om houtduiven te vangen. Aan een zestal bomen rond een open plek zijn katrollen met touwen bevestigd. Onderaan elk touw hangt een stoeltje, de touwen leiden naar een boomhut.
Tijdens de duiventrek worden geblinddoekte duiven op de stoeltjes gezet en de boom in gehesen. Zodra een groep duiven overvliegt laat iemand vanuit de boomhut de touwen vieren. Zes stoeltjes vallen en evenveel duiven fladderen naar de grond. Dat geluid lokt overvliegende vogels: hier is voedsel te halen! Zodra zij de grond raken worden ze, afhankelijk van de gebruikte methode, in netten gevangen of met hagel beschoten.
Een uurtje later slenteren we over de markt in Issigeac. De oude man heeft niets teveel gezegd: wát een sfeer! Rijen marktkramen in smalle straten kijken uit op middeleeuwse winkelpandjes. Aan de ingang van een plein spelen en zingen twee straatmuzikanten. We drinken daar koffie op een terras en genieten van de ontspannen sfeer. In een normale zomer, zonder Covid-19, zal het hier ongetwijfeld drukker zijn.
De volgende dag gebruiken we vooral om de nabije omgeving lopend te verkennen. Vlak om de hoek, op een paar honderd meter, staat een tweetal huizen. Op Streetview zien die er goed uit, maar in drie jaar blijkt er veel veranderd. Toen twee eigenaars naar Engeland terug wilden konden zij het met de derde niet eens worden over een verkoop. Het gevolg is dat niemand er meer woont, de grote schuur is ingestort, het grote zwembad bezig is dicht te slibben en dat al het andere in hoog tempo wordt overwoekerd, een treurig gezicht.
We zijn naar dit huis teruggegaan omdat de omgeving haast in alles afwijkt van de heuvels waarin we de afgelopen maanden hebben doorgebracht. Na deze paar dagen weten we: het mag hier afgelegen zijn in een omgeving die niet helemaal is wat we zochten, maar het is er mooi genoeg om te gaan wonen. We maken zelfs al plannen, van de logeerkamer een zelfstandig appartement maken bijvoorbeeld.
We leveren de sleutel af bij een uiterst vriendelijke buurvrouw die, zoals haast al onze buren, een kilometer verderop woont. Of we misschien een glaasje limonade willen? En wat leuk dat we ons best doen in het Frans met haar te praten. Het spijt haar dat ze geen Engels of Nederlands spreekt, hooguit spreekt ze een paar woorden Spaans. Parler français comme une vache espagnole, wat zoveel wil zeggen als belabberd Frans spreken, verbastert ze geestig: “Je parle espagnol comme une vache!”
De volgende dag brengen we een bod uit.
Martijn